Hangen, vangen en vorken
Review by Susan van den Berg
Open Leeuwarder Courant
In het werk van kunstenaar en ornitholoog Martin Brandsma (1972) staat de klapekster centraal. Hij observeert niet alleen het gedrag van
deze vogels, maar verkent met zijn kunst tevens de verbanden tussen dieren en mensen. Op de expositie ‘Hangwerk’ in Gallery Nuweland
wordt het prooigedrag als uitgangspunt gebruikt. Voor deze gelegenheid vormt Brandsma een duo met kunstenaar Jan van der Til (1972).
Samen tonen zij zeven vormen van ‘Hangwerk’, verdeeld over verschillende ruimtes. Hoewel het overkoepelende thema sterk gekoppeld is aan het werk van Brandsma, is de invloed van Van der Til van groot belang in deze uiterst doordachte presentatie. De klapekster is zowel een lieflijk zangvogeltje als een nietsontziende roofvogel die kikkers, hagedissen en muizen eet. Na hun vangst worden de prooien op doornenstruiken of aan prikkeldraad gespietst, zodat ze voor de vogel makkelijker te fileren zijn. In de expositie is daar een ongemakkelijk voorbeeld van te zien in ‘Hangwerk 5’, een metershoge projectie van een gespietste kikker. Het dramatische beeld roept mede door de houding van de kikker – kop naar achteren, buik naar voren, de achterpoten vrij en de voorpoten als armen uitgestrekt - associaties op met een gekruisigde of Robert Capa’s ‘Falling soldier’.
Hoewel het geen pretje is om naar te kijken, is er feitelijk iets heel natuurlijks aan de hand. De vogel voorziet heel direct in zijn eigen voedselvoorziening, terwijl de mens veel verder verwijderd is van de voedselketen. Er is ‘bij ons’ immers geen band tussen jager en prooi, in de bio-industrie is het vlees een anoniem product geworden en bovendien gaat eten in onze samenleving al lang niet meer om overleven. Dergelijke uitspraken worden niet door de werken gedaan, het zijn gedachten die zich aandienen door de expositie te bekijken. ‘Hangwerk’ is aangenaam sober ingericht en biedt alle ruimte voor bespiegelingen. Er is nergens een toelichting te vinden en gelukkig al helemaal geen opgelegde moraal.
De toon wordt bij binnenkomst op poëtische wijze gezet met ‘Hangwerk 1’, een installatie van zwarte regels op een witte muur met daaraan vele soorten haken. Uiteraard is dit een knipoog naar het spietsen van prooien, maar tegelijkertijd verwijst het naar andere vormen van ophangen en opbergen. Het regelwerk doet denken aan een kapstok, maar omdat hier alleen de haken te zien zijn – zonder aanvullende voorwerpen – wordt het getoonde een object an sich. Daardoor valt het oog op de prachtige slagschaduwen op de wand door de veelsoortige belichting. Gezamenlijk vormen ze abstracte tekens in een soort sierlijk geheimschrift. ‘Hangwerk 2’ vormt de overgang naar een nieuwe ruimte en bestaat uit een afrastering van vleeshaken en lijmklemmen. Hier hangen zware zwarte gordijnen log aan de haken terwijl ze hangende kadavers verbeelden.
De grote zaal is deels verduisterd en wordt gedomineerd door twee installaties met rode spanbanden. In ‘Hangwerk 3’ is daar het ‘Jagers woordenboek’ van AGJ Hermans in verwerkt, terwijl ‘Hangwerk 4’ een ingenieuze hangende constructie betreft. Zo wordt een zwevende beamer gedragen, maar in ‘Hangwerk 6’ ook een monumentale houten kijkdoos, die rond het raam is geplaatst en de blik naar buiten begeleidt. Dat aandachtige turen - essentieel om een prooi te vangen – was ook de aanleiding voor de kunstenaars om een kleine uitsparing te maken in de verduisteringsfolie van de glazen buitendeur. Hier is, afhankelijk van het standpunt van de bezoeker, steeds weer sprake van andere afgekaderde uitkijkjes, die allemaal in de richting wijzen van het paviljoen waar ‘Hangwerk 7’ is te zien.
Daar wordt een verzameling getoond van raadselachtige staffen, die uit allerlei verschillende materialen en gevonden voorwerpen bestaan. Het onderste gedeelte heeft een scherpe punt – zodat je het in de grond kunt steken – terwijl bovenaan een knop of uitstulping zit. Druipende poepsporen van boven naar beneden verraden de vroegere aanwezigheid van vogels, terwijl schilderingen of aangebrachte markeringen een inhoudelijke betekenis hebben. Brandsma heeft deze staffen allemaal gebruikt tijdens zijn wetenschappelijke onderzoek in het veld. Hij creëerde artificiële uitzichtpunten voor de klapekster zodat hij ze goed kon bestuderen. In de expositie worden de staffen door omgekeerd gebruikte vleeshaken tegen de muur geklemd. Het is tekenend voor deze gelaagde tentoonstelling, waarin niet alleen een verhaal wordt verteld maar ook betekenissen worden bevraagd. Zodoende gaat het over vangen en vorken, maar ook over hangen, dragen en gedragen worden.